kwakkelen
- kwak·ke·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kwakkelen |
kwakkelde |
gekwakkeld |
zwak -d | volledig |
kwakkelen
- inergatief niet vriezen en niet dooien, onbestendig zijn
- Het weer kwakkelt al een tijdje, dan weer vriest het wat en dan dooit het weer.
- inergatief sukkelen, ongemak ondervinden qua gezondheid
- Hij kwakkelt al een tijdje; ernstig ziek is hij niet, maar hij voelt zich ook niet erg goed.
- Het woord kwakkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwakkelen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kwakkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kwakkelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be