krevelen
- kre·ve·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
krevelen |
krevelde |
gekreveld |
zwak -d | volledig |
krevelen
- inergatief kriebelen, jeuken
- Daerby beletten hem de geweldige najaersregens en de ongemakken des naderenden wintersm zyne krygsverrigtingen voort te zetten, zoo dat hy in 't eind, schoon zyn hart krevelde van ongeduld, genoodzaekt was van zyn voornemen af te zien en onverrigter zake terug te keeren.[1]
- Het woord krevelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krevelen" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ blz 17 Geschiedenis van België. Karel Lodewijk Ternest. Gent, 1845
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be