• kort·om
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: om kort te gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
  • samenstelling van  kort  en  om  [2]

kortom

  1. samenvattend
    • Kortom, er is niet genoeg geld. 
     `Van Sinterklaas tot Sintemaarten' is bestemd voor Nederland en Vlaanderen. Wij hopen van harte dat het boek, mede door de grote toewijding waarmee Otto Dicke het heeft geïllustreerd, met vreugde gebruikt zal worden. Niet alleen voor de jeugd, in gezin en school, maar ook door alleenstaanden en zieken. Kortom: allen die zich willen verdiepen in de 'feestelijke' kant van het leven.[3]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]