• ko·ke·rel·len
  • Afgeleid van het werkwoord koken, waarschijnlijk onder invloed van het Middelnederlandse cokerellen ""feesten".
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kokerellen
kokerelde
gekokereld
zwak -d volledig

kokerellen

  1. op speelse wijze koken
    • Een avondje kokerellen.