Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knup·pel·gar·dis·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de knuppelgardistenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord knuppelgardist
      Tijdens de opstootjes in de wijk Wedding te Berlijn heeft de „Vorwärts" beweerd, dat nu en dan agenten in burgerkleeren onbarmhartig op onschuldige voorbijgangers lossloegen. De „Vorwärts" is deswege vervolgd en gisteren overeenkomstig den eisch van het O.M. tot 200 Mark boete veroordeeld, ook wegens het gebruiken van de aanduiding „knuppelgardisten.”[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Buitenlandsche berichten. in: De Avondpost, jrg. 27 nr. 7932 (29 maart 1911), De Avondpost, 's-Gravenhage, p. 1 kol. 3