• knof·fe·lend
vervoeging van: knoffelen
verbogen vorm: knoffelende

knoffelend

  1. onvoltooid deelwoord van knoffelen
    • En maar weinigen is het geluk beschoren te mogen optreden in een echt cultureel centrum, de meesten behelpen zich met een club- of dorpshuis, een schuur, of staan tussen de schuifdeuren op de alleen knoffelend te bereiken bovenverdieping van een café, die „zaal" neet. [1]
  1. "Toneelvoorzieningen (1)" in: Leeuwarder Courant jrg. 228 nr. 52 (1 maart 1980); p. 45 (sneon & snein 21) kol 2; geraadpleegd 2016-08-10