knisteren
- knis·te·ren
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘een knetterend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knisteren |
knisterde |
geknisterd |
zwak -d | volledig |
knisteren [3]
- onovergankelijk een knetterend geluid maken
- Het woord knisteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knisteren" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "knisteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ knisteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be