Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knijpt sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenknijpen

knijpt (...) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenknijpen
    • Jij knijpt samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenknijpen
    • Hij knijpt samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenknijpen
    • Knijpt samen!