knakken
- knak·ken
- In de betekenis van ‘met een knak breken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knakken |
knakte |
geknakt |
zwak -t | volledig |
knakken
- breken waarbij de uiteinden nog aan elkaar vast blijven
- De takjes knakken onder de zware schoenen van de wandelaar.
- je plotseling machteloos voelen
- Toen hij hoorde dat zijn kind was overleden knakte er iets in hem.
- je vingers laten knakken
- Het woord knakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knakken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "knakken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be