Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klinkt sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenklinken

klinkt (...) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenklinken
    • Jij klinkt samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenklinken
    • Hij klinkt samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenklinken
    • Klinkt samen!