kleintje
- klein·tje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | kleintje | kleintjes |
het kleintje o dim. tant.
- een persoon van klein formaat, kind, peuter
- Pas jij even op de kleintjes?
- een zaak van klein formaat
- We hebben alleen wat aan die flinke schelpen, gooi die kleintjes maar weer terug.
- kleine bedragen, klein geld
- Als je niet op de kleintjes let, ben je zo armpie af.
het kleintje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kleine
- Het woord kleintje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleintje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be