• klank·ste·nen

de klankstenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klanksteen
     En bijgod, hakkelde mijn kennis, na
    amper twee minuten gleed ik
    door lege ademloze kwintengangen
    op een beweeglijk plein, er véérden
    spieren en er wáren klankstenen, zaaddiertjes,
    ogen, cirkelend in een eigen atmosfeer.
    [1]
  1.   Weblink bron
    Sybren Polet
    “Persoon/Onpersoon. : Organon : Journalistiek” (1971), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9023403568, p. 231 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren