kirkefremmed
- kir·ke·frem·med
- Samenstelling van het Deense zelfstandige naamwoord kirke en het Deense bijvoeglijke naamwoord fremmed
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
g enkelvoud | kirkefremmed | ||
o enkelvoud | kirkefremmed | |||
meervoud | kirkefremmede | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
kirkefremmede |
kirkefremmed
- (religie) niet vertrouwd met het kerklijke en christelijke leven
- kirkefremmed in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk