• kir·ke·frem·med
  • Samenstelling van het Deense zelfstandige naamwoord kirke en het Deense bijvoeglijke naamwoord fremmed
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud kirkefremmed
o enkelvoud kirkefremmed
meervoud kirkefremmede
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kirkefremmede

kirkefremmed

  1. (religie) niet vertrouwd met het kerklijke en christelijke leven