Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kapt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afkappen

kapt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkappen
    • Jij kapt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkappen
    • Hij kapt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afkappen
    • Kapt af! 


Gangbaarheid