• kap·se·len

kapselen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kapselen
kapselde
gekapseld
zwak -d volledig
  1. maken van een kapsel
    • Hoe zijn huid zich om zijn romp en ledematen spannen zou, om zijn gezicht. Hoe vlees zich zou kapselen om zijn beenderen die krakend rechttrokken. [1] 
86 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]


  1. De Gids. Jaargang 166(2003) Joris Buytendijk De terugval
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be