• kant·ra
Naar frequentie 145690
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud kantra
o enkelvoud kantra
meervoud kantra
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kantra

kantra

  1. gekenterd, gekapseizd, omgeslagen

kantra

  1. verleden tijd van kantre
  2. voltooid deelwoord van kantre


  • kant·ra
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud kantra
o enkelvoud kantra
meervoud kantra
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kantra

kantra

  1. gekenterd, gekapseizd, omgeslagen
    «Dei klamra seg fast til den kantra båten.»
    Ze klampten zich vast aan de omgeslagen boot.

kantra

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast kantre, zie aldaar

kantra

  1. verleden tijd van kantra
  2. voltooid deelwoord van kantra

kantra

  1. gebiedende wijs van spara

kantra

  1. verleden tijd van spare
  2. voltooid deelwoord van spare

kantra

  1. gebiedende wijs van spare