kandideren
- Geluid: kandideren (hulp, bestand)
- kan·di·de·ren
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zich kandidaat stellen’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- afgeleid van kandidaat met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kandideren |
kandideerde |
gekandideerd |
zwak -d | volledig |
kandideren
- overgankelijk als kandidaat voorstellen
- Het woord kandideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kandideren" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kandideren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kandideren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be