• kam·pen
  • In de betekenis van ‘strijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1299 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kampen
kampte
gekampt
zwak -t volledig

kampen

  1. inergatief ~ met van iets moeilijkheden ondervinden
    • Zij kampten met de gevolgen van de recente overstromingen. 
    • Daarnaast kampte de organisatie met financiële problemen en viel de organisatiewerkgroep uiteen. "Hoewel er waarschuwingen zijn geweest, zijn we er te laat mee geweest om geleidelijk nieuw bloed en fris elan te werven", aldus voorzitter Jan Zomer in een reactie.[2] 
     De hoogbejaarde monarch kampt sinds oktober, toen ze kort in het ziekenhuis werd opgenomen, met een broze gezondheid en mobiliteitsproblemen. Sindsdien heeft ze verschillende afspraken moeten afzeggen of digitaal vanuit huis bijgewoond. Vorige week liet ze nog verstek gaan bij haar troonrede.[3]
     Het drukbezochte festival Down the Rabbit Hole had afgelopen weekend te kampen met meerdere last-minute afzeggingen, onder meer wegens coronabesmettingen. Een optreden gaat wel vaker niet door op het laatste moment, maar corona heeft die kans vergroot. Wat gebeurt er als een artiest vlak voor het geplande optreden geen acte de presence op een festival kan geven?[4]

de kampenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kamp
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "kampen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tubantia Joost Dijkgraaf 10-04-18 Twenterand Kanaalrace stopt na 22 jaar
  3.   Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
  4.   Weblink bron “Gat in het schema: wat gebeurt er als een festivalartiest ineens corona heeft?” (05 juli 2022), NU.nl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • kam·pen
Naar frequentie 1047

kampen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van kamp


  • kam·pen
Naar frequentie 941

kampen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van kamp


  • kam·pen

kampen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van kamp