Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·mer·ge·no·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kamergenote kamergenotes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kamergenotev

  1. vrouwelijke kamergenoot, vrouwelijk persoon waarmee je een kamer deelt
    • Mijn kamergenote op het kantoor zit meer haar facebook bij te werken dan dat ze voor de zaak werkt. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be