kalte
- kal·te
kalte
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief meervoud van kalt
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief meervoud van kalt
- bepaald nominatief mannelijk enkelvoud van kalt
- bepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- bepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- bepaald nominatief onzijdig enkelvoud van kalt
- bepaald accusatief onzijdig enkelvoud van kalt
- onbepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- onbepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van kalt
- kal·te
Naar frequentie | 1270 |
---|
kalte
- verleden tijd van kalle
- IPA: /kaltɛ/
- kal·te
kalte
- formeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord kalit
- tweede persoon meervoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord kalit