kalander
- ka·lan·der
- In de betekenis van ‘mangel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1622 [1]
vervoeging van |
---|
kalanderen |
kalander
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalanderen
- Ik kalander.
- gebiedende wijs van kalanderen
- Kalander!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalanderen
- Kalander je?
- Het woord kalander staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kalander" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kalander" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be