kakelnestje
- Geluid: kakelnestje (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkakəlˌnɛʃə / (4 lettergrepen)
- ka·kel·nest·je
het kakelnestje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kakelnest
- ▸ ⧖ Als hun buikjes dik en rond stonden, vlogen zij weer vandaan. Lang duurde het niet; met elken dag bleef er een weg; het kakelnestje kwam het langste; maar, op zijn beurt, bleef het ook achterwege.[1]
- ▸ ⧖ De eenige zoon, Alouis, het kakelnestje, kwam twee jaar na zijne jongste zuster ter wereld.[2]
- Het woord 'kakelnestje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Langs den stroom.” (1903), W.L. & J. Brusse, Rotterdam, p. 191/192
- ↑ Weblink bron Gustaaf SegersTe Desteldonck. in: De Tijdspiegel., jrg. 50 deel 2 nr. 6 (juni 1893), G.C. Visser, Den Haag, p. 218 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren