• ka·juit·bo·ten

de kajuitbotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kajuitboot
     Maar op deze zomeravond, vanaf een uur of tien, verandert de kleine gracht zomaar in een drijvende camping. De kade vult zich met kajuitboten, er steken lange masten boven de bomen uit en er scharrelen ineens vakantiemensen in zwemvesten en roodverbrande gezichten op straat.[1]
  1.   Weblink bron
    Olga van Ditzhuijzen
    “Omhoog die weg, met trambedrading en al” (17 juli 2009) op nrc.nl