• ka·dre·ren
  • uit het Frans [1]

kadreren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kadreren
kadreerde
gekadreerd
zwak -d volledig
  1. in een kader plaatsen
    • Gebruikers klagen over een paarse gloed op foto's met felle lichtbronnen, zoals de zon of een sterke lamp. Maar ook de lichtinval door een gewoon raam kan volstaan om een foto een violette tint te bezorgen. Normaal gedrag voor de iPhone 5-camera, vindt Apple, dat gebruikers aanraadt hun foto's zo te kadreren dat er geen felle lichtbronnen op staan. [2] 
    • Door de camera als belangrijk hulpmiddel te hanteren, bevroegen zij stiekem de objectiviteit van de fotografie. Ze toonden aan dat door te kadreren, scherp in te zoomen op een voorwerp of met het perspectief te spelen er een nieuwe werkelijkheid lijkt te ontstaan. Eentje die echter dan echt is. Maar ook vervreemdend, koel of afstandelijk kan zijn. [3] 
40 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]