• joy·ri·den
  • uit het Engels [1]

joyriden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
joyriden


onvolledig
  1. tocht maken met een gestolen voertuig; een tocht maken met een voertuig zonder toestemming van de eigenaar
    • Een 52-jarige man wordt verdacht van joyriden met een pantservoertuig van Defensie. De verdachte zou de zogeheten YPR hebben gestolen uit de Johannes Postkazerne in Havelte en is ermee gaan rijden. Dat maakte de Koninklijke Marechaussee vandaag bekend. [2] 
    • De jongen en drie vrienden (van 14 en 16 jaar oud) die ook in de auto zaten, renden na het ongeval weg. De politie heeft het viertal aangehouden. De bestuurder is opgepakt vanwege joyriden, de andere drie vanwege het verlaten van de plaats van een ongeval. [3] 
    • De piloot van het verongelukte vliegtuig in het Amerikaanse Alabama was vermoedelijk aan het 'joyriden'. Dat denkt de politie. De tiener had eerder wel een eenmotorig toestel bestuurd, maar nooit zelf een tweemotorig vliegtuig gevlogen. Bij het ongeluk kwamen alle drie inzittenden om het leven. [4] 
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]