jongleer
- jong·leer
vervoeging van |
---|
jongleren |
jongleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongleren
- Ik jongleer.
- gebiedende wijs van jongleren
- Jongleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongleren
- Jongleer je?
- Het woord jongleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.