• jew·el·ler
  • Afkomstig van het Oudfranse zelfstandige naamwoord juelier
enkelvoud meervoud
jeweller jewellers

jeweller (VK)

  1. (beroep) juwelier
    «A British millionaire gold dealer and jeweller has been shot dead at his Spanish mansion.»
    Een Britse miljonair goudhandelaar en juwelier is worden doodgeschoten in zijn Spaanse villa.