isoleret
- iso·le·ret
- Deense werkwoordsvorm met het achtervoegsel -ere en mit de woorduitgang -t
Naar frequentie | 7650 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
g enkelvoud | isoleret | - - - | - - - |
o enkelvoud | isoleret | |||
meervoud | isolerede | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
isolerede | - - - | - - - |
isoleret
- afgezonderd (buitengesloten od ingesloten)
- geïnterneerd (in staatsbewaring gesteld, gehuisvest in een kamp)
- (medisch) geïnterneerd (van een patiënt)
- geïsoleerd (afgelegen en eenzaam liggend)
- «De følte sig isolerede fra resten af befolkningen.»
- Ze voelden zich geïsoleerd van de rest van de bevolking.
- «De følte sig isolerede fra resten af befolkningen.»
isoleret
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van isolere
har isoleret
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van isolere
- isoleret in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk