instrumentarium
- in·stru·men·ta·ri·um
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘stel instrumenten’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
- afgeleid van instrument met het achtervoegsel -arium [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | instrumentarium | instrumentaria instrumentariums |
verkleinwoord | instrumentariumpje | instrumentariumpjes |
het instrumentarium o
- de voor een bepaald doel benodigde gezamenlijke instrumenten
- Het woord instrumentarium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.