• in·smij·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
insmijten
smeet in
ingesmeten
klasse 1 volledig

insmijten [1]

  1. overgankelijk met kracht werpen in
  • zijn eigen glazen (of ruiten) insmijten
iemand die het zichzelf erg moeilijk maakt
75 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]