Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·oe·fen·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
inoefenen

inoefenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inoefenen
    • ...dat wij inoefenden. 
    • ...dat jullie inoefenden. 
    • ...dat zij inoefenden.