indekken/vervoeging
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich indekken | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | dek me in (bijzin) me indek |
wij, we | dekken ons in (bijzin) ons indekken |
ik | dekte me in (bijzin) me indekte |
wij, we | dekten ons in (bijzin) ons indekten |
ik | zal me indekken | wij, we | zullen ons indekken |
2 | jij, je | dekt je in (bijzin) je indekt |
jullie | dekken je in (bijzin) je indekken |
jij, je | dekte je in (bijzin) je indekte |
jullie | dekten je in (bijzin) je indekten |
jij, je | zal, zult je indekken | jullie | zullen je indekken |
u | dekt zich/u in (bijzin) zich/u indekt |
u | dekt zich/u in (bijzin) zich/u indekt |
u | dekte zich/u in (bijzin) zich/u indekte |
u | dekte zich/u in (bijzin) zich/u indekte |
u | zult zich/u indekken | u | zult zich/u indekken | |
gij, ge | dekt u in (bijzin) u indekt |
gij, ge, gijlieden |
dekt u in (bijzin) u indekt |
gij, ge | dekte u in (bijzin) u indekte |
gij, ge, gijlieden |
dekte u in (bijzin) u indekte |
gij, ge | zult u indekken | gij, ge gijlieden |
zult u indekken | |
3 | hij, zij, het | dekt zich in (bijzin) zich indekt |
zij, ze | dekken zich in (bijzin) zich indekken |
hij, zij, het | dekte zich in (bijzin) zich indekte |
zij, ze | dekten zich in (bijzin) zich indekten |
hij, zij, het | zal zich indekken | zij, ze | zullen zich indekken |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich indekkend | zich ingedekt hebben | dek u/je in, dekt je in | dekke zich in (bijzin) zich indekke |