huurboeren
- Geluid: huurboeren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhyrburə(n) / (3 lettergrepen)
- huur·boe·ren
de huurboeren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord huurboer
- ▸ Volgens de stemkohieren van 1640 en 1698 was de sate toen 95 pondemaat groot en door huurboeren bewoond.[1]
- Het woord 'huurboeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Herma M. van den Berg“Noordelijk Oostergo. Dongeradelen.” (1983), Staatsuitgeverij, Den Haag, ISBN 90 12038308, p. 343