Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hut·selt
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
hutselen

hutselt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hutselen
    • Jij hutselt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hutselen
    • Hij hutselt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hutselen
    • Hutselt! 

Gangbaarheid