hossen
- hos·sen
- vermoedelijk ontstaan uit hotsen ww , in de betekenis van ‘elkaar arm in arm vasthoudend dansen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1] [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hossen |
hoste |
gehost |
zwak -t | volledig |
hossen
- inergatief als groep springen en dansen, doorgaans op stampende feestmuziek
- Wij zijn dol op de bossen. Daar kunnen we hossen, daar kunnen we klossen.
- Het woord hossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hossen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hossen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hossen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be