• hjem·me
  • Afkomstig uit het Oudnoors
Naar frequentie 347

hjemme

  1. thuis
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hjemme                    

hjemme

  1. thuis
    «Hvor har du hjemme?»
    Waar is je thuis?