• hi·nein·bit·ten
  • hin·ein·bit·ten
  • Afleiding van het Duitse werkwoord bitten met het voorvoegsel hinein-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hineinbitten
bat hinein
hat hineingebeten
volledig

hineinbitten (met accusatief)

  1. overgankelijk binnen nodigen
    «Als sie ihn auf einen Tee hineinbitten wollte, lehnte er dankend ab.»
    Toen ze hem op een thee wou binnen nodigen, wees hij dat met dank af.