heugelijkers
- Geluid: heugelijkers (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhøɣələkərs / (4 lettergrepen)
- heu·ge·lij·kers
- heugelijker met de uitgang -s
heugelijkers
- partitief van de vergrotende trap van heugelijk
- Denise nam het glas aan en voordat ze de kans had iets te zeggen, zei Mauro: 'En er is iets nog heugelijkers te vieren.' [1]
- Het woord heugelijkers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Josten, M. & R. SmitsGezichtsverlies (2014) De Geus, Breda; ISBN 9789044528329; hfst. 4; geraadpleegd 2018-10-03