• her·maakt
  • vervoeging van hermaken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
hermaken

hermaakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hermaken
    • Jij hermaakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hermaken
    • Hij hermaakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hermaken
    • Hermaakt! 
vervoeging van: hermaken…
verbogen vorm: hermaakte

hermaakt

  1. voltooid deelwoord van hermaken