Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hel·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘munt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

heller

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van hel

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking

hel·ler

Bijvoeglijk naamwoord

heller

  1. bepaald nominatief overtreffende trap van gjerne

heller

  1. vergrotende trap van gjerne


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking

hel·ler

Bijvoeglijk naamwoord

heller

  1. vergrotende trap van gjerne