• heel·krui·den
  • heelkruid met uitgang -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt

de heelkruidenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord heelkruid
     Dan vonden zij de arme bleke man en van zijn krankheid horende, hoe hij een speelman was door zeerovers mishandeld en aan de golven overgelaten, besloten zij hem tot hun koningin Isot te voeren die vele heelkruiden kende.[1]
  1.   Weblink bron Tristan en Isolde in: Verzameld werk. Deel 2. (1976), Meulenhoff Nederland, Amsterdam, ISBN 90 290 0793 1, p. 169