Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·beurs·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het haarbeursjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord haarbeurs
     In het haarbeursje monden gewoonlijk de uitlozingsbuizen van verscheidene naast aangelegen smeerkliertjes in.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Canstatt, Carl & Henoch, E.H. (vert. Dusseau, J.L.)
    “C. Canstatt's Bijzondere ziekte- en genezingsleer, uit een klinisch standpunt bewerkt. Derde Deel” (1857), Van der Post Jr., Utrecht, p. 659