Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haakt aan·een
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aaneenhaken

haakt (...) aaneen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenhaken
    • Jij haakt aaneen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenhaken
    • Hij haakt aaneen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aaneenhaken
    • Haakt aaneen! 

Gangbaarheid