• hå·pa
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord håpe.
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud håpa
o enkelvoud håpa
meervoud håpa
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
håpa

håpa

  1. gehoopt

håpa

  1. verleden tijd van håpe
  2. voltooid deelwoord van håpe

håpa, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van håp


  • hå·pa
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van de Nynorske werkwoorden håpa en håpe.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud håpa
o enkelvoud håpa
meervoud håpa
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
håpa

håpa

  1. gehoopt

håpa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast håpe, zie aldaar

håpa

  1. verleden tijd van håpa
  2. voltooid deelwoord van håpa

håpa

  1. gebiedende wijs van håpa

håpa

  1. verleden tijd van håpe
  2. voltooid deelwoord van håpe

håpa

  1. gebiedende wijs van håpe

håpa, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van håp