Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grou·pie
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Engelse group
enkelvoud meervoud
naamwoord groupie groupies
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groupiev

  1. een zeer trouwe fan van een muzikant op muziekgroep
    • Ik heb meisjes weggedragen zien worden, omdat ze waren flauwgevallen. Net als die groupies toen met Doe Maar.” [1] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen