• grif·weg
  • Afgeleid van grif met het achtervoegsel -weg

grifweg

  1. vlot, zonder aarzeling
    • De politicus gaf grifweg toe, dat er fouten waren gemaakt. 
37 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be