Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • go·loks
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de goloksmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord golok
    • Hij werd in zijn huis door negen inlanders aangevallen met goloks en messen; toen heeft hij zich natuurlijk verdedigd, met tafels en stoelen. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen