• glick·li·cher·weis
  • Afleiding van het Pennsylvania-Duitse bijvoeglijke naamwoord glicklich, met het invoegsel -er- en met het achtervoegsel -weis

glicklicherweis

  1. gelukkig, gelukkigerwijs, gelukkigerwijze
    «Glicklicherweis hot er "ya" gsaat!»
    Gelukkig zei hij 'ja'!