glance
enkelvoud | meervoud |
---|---|
glance | glances |
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to glance |
he/she/it | glances |
verleden tijd | glanced |
voltooid deelwoord |
glanced |
onvoltooid deelwoord |
glancing |
gebiedende wijs | glance |
- Geluid: glance (US) (hulp, bestand)
glance
- vluchtige blik, oogopslag
- «He threw a glance over his shoulder.»
- Hij wierp een blik over zijn schouder.
- «He threw a glance over his shoulder.»
- afschamping
- toespeling
glance
- onovergankelijk vluchtig kijken
- onovergankelijk flikkeren [1], glinsteren, schitteren
- onovergankelijk afschampen