• gist·de·gen

de gistdegenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gistdeeg
    • Als enige aanmerking op „De warme bakker thuis" noemen we het ontbreken van een alfabetisch register: wie bijvoorbeeld croissants wil maken moet wel weten dat deze broodjes onder het hoofdstuk „Gistdegen" vallen, en vindt ze dan tussen de worstebroodjes en de soepstengels. [1]